Begin van de opstalperiode: hét moment om rundvee te controleren op parasieten

Tijdens het weideseizoen komen runderen in contact met allerlei - zowel uitwendige als inwendige - parasieten. Het opstallen is een ideaal moment om de dieren hierop te controleren. Zo kan u de parasitaire controle tijdig bijsturen en helpen productieverliezen te vermijden.

Meten is weten
De weersomstandigheden tijdens de zomer kunnen jaarlijks erg wisselen. Hierdoor kunnen ook parasitaire besmettingen enorm variëren van jaar tot jaar. Een jaarlijkse evaluatie van deze besmettingen bij de dieren is dus zeer aangewezen. Doe dit liefst kort na het opstallen. Zo slaat u drie vliegen in één klap. U weet of een opstalbehandeling nodig is, of de dat jaar uitgevoerde controle op parasieten voldoende was én hoe u volgend jaar op het bedrijf de parasitaire bestrijding wil aanpakken in overleg met de veehouder.

Parasitair Profiel*
Bij runderen zijn de maagdarmworm Ostertagia ostertagi en leverbot Fasciola hepatica (zie foto 1) twee van de belangrijkste inwendige parasieten. Alle volwassen runderen met weidecontact zijn in uiteenlopende mate drager van O. ostertagi ter hoogte van de lebmaag. Bij leverbot speelt de aanwezigheid van de poelslak als tussengastheer een cruciale rol.

Met het Parasitair Profiel kan u nagaan in welke mate de runderen tijdens het afgelopen weideseizoen in contact kwamen met deze parasieten. Dit kan eenvoudig met de ODR-bepaling op tankmelk. De ODR – of optische densiteit ratio – geeft weer hoeveel antistoffen (IgG ELISA) gericht tegen O. ostertagi en F. hepatica aanwezig zijn. Met deze waarde weet u hoe ernstig de bedrijfsbesmetting is en of een behandeling nodig is.

Wat leverbot betreft, kunnen bedrijven met een ODR-waarde kleiner dan 0,30 als negatief beschouwd worden. Een ODR-waarde groter dan 0,50 wijst op een besmetting met leverbot met vermoedelijk negatieve gevolgen op de melkgift en vruchtbaarheid. Zit de ODR-waarde in de grijze zone - tussen 0,30 en 0,50 – dan wijst dit op een hoge kans op leverbotbesmetting maar zonder belangrijke productieverliezen.

Met de ODR-waarde kan ook het eventuele productieverlies door gedaalde melkproductie op het bedrijf ingeschat worden. Zo heeft een bedrijf met bijvoorbeeld een ODR-waarde van 0,9, als gevolg van een O. ostertagi-besmetting, dagelijks gemiddeld een productieverlies van 1,2 kg melk per koe (zie figuur 1).

Extra aandacht voor jongvee

Om het Parasitair Profiel compleet te maken, kan bij het opstallen ook het jongvee dat een eerste weideseizoen achter de rug heeft gemonitord worden. Dit kan door na te gaan hoeveel pepsinogeen in het bloedserum aanwezig is. Pepsinogeen wordt door een intacte lebmaagwand omgezet tot pepsine, een stof nodig voor de eiwitvertering. Bij een besmetting met O. ostertagi is de lebmaagwand beschadigd waardoor deze omzetting verstoord is en het gehalte aan pepsinogeen in het serum stijgt.

De pepsinogeenwaarde – uitgedrukt in eenheden tyrosine of U Tyr - geeft informatie over het voorbije weideseizoen en de parasitaire blootstelling van de opgestalde dieren. De test laat ook toe beslissingen te treffen voor het komende weideseizoen.

Jongvee dat tijdens het afgelopen weideseizoen voldoende in contact kwam met de parasiet, bouwt voldoende immuniteit op voor het tweede weideseizoen. De pepsinogeenwaarden zitten dan tussen 1,2 en 3,5 U Tyr. Er is geen effect op de productie en het controleprogramma kan ongewijzigd blijven.

Een pepsinogeenwaarde kleiner dan 1,2 U Tyr wijst op onvoldoende contact met de parasiet tijdens het afgelopen weideseizoen. Dit kan bijvoorbeeld door een te kort weideseizoen of door een onaangepaste preventieve behandeling. Hierdoor bestaat een risico op onvoldoende immuniteitsopbouw voor het tweede weideseizoen en dient het controleprogramma in het volgende jaar aangepast te worden.

Een te hoge pepsinogeenwaarde – hoger dan 3,5 U Tyr – wijst op een te sterke blootstelling aan de parasiet tijdens het afgelopen weideseizoen. De groei en gewichtsaanzet zijn onderdrukt. Een opstalbehandeling is nodig en het controleprogramma bij de eerste weideseizoenskalveren dient aangepast te worden voor het volgende weideseizoen.

Bestrijd ook uitwendige parasieten
Een vaak voorkomende uitwendige parasiet bij runderen is de schurftmijt. Schurft kan veroorzaakt worden door verschillende soorten mijten die elk een eigen ziektebeeld geven. Bij melkvee wordt weleens de mijt Chorioptes bovis vastgesteld. Deze veroorzaakt ‘pootschurft’ met meestal een vrij goedaardig verloop. Bij het Belgisch witblauwe (BWB) vleesvee zorgen vooral Psoroptes ovis-mijten voor matige tot zware problemen.

De Psoroptes-mijten komen voor op 75% van de Vlaamse bedrijven met vleesvee. Ze veroorzaken ‘natte schurft’, een allergische huidontsteking met papels, vochtige korsten, alopecia en lichenificatie (zie foto 2) vooral ter hoogte van schoft, rug en staartbasis. Door de sterke jeuk gaan de dieren schuren wat voor bijkomende letsels kan zorgen.Psoroptes-schurft veroorzaakt bij jonge opgroeiende dieren dagelijks 30 gram groeiverlies per procent aangetast huidoppervlak. Vaak is 10% van het lichaamsoppervlak aangetast, dit betekent dagelijks gemiddeld tot 300 gram minder gewichtsaanzet. Behandelen tegen schurft komt dus niet enkel het dierenwelzijn, maar ook de productie ten goede.

Tips voor een optimale schurftbestrijding
We raden veehouders aan hun bedrijfsdierenarts te contacteren als hun dieren zich regelmatig schuren of als ze zichzelf of elkaar likken. Ook als de dieren zichtbare letsels vertonen of als er plukken vacht en haren achterblijven op de stalinrichting of de weide-omheining.

Psoroptes-schurft kan voorkomen bij alle leeftijden en tijdens alle seizoenen, dus ook op de weide. Een schurftbehandeling kan falen om verschillende redenen. Daarom deze tips:

  • Weet welke parasiet u bestrijdt. Elke schurftmijt vereist een specifieke behandeling. Soms gaat het om een menginfectie met bijvoorbeeld zowel de Psoroptes-mijt als de Chorioptes-mijt. De bedrijfsdierenarts kan vooraf een huidafkrabsel nemen om het soort schurftmijt te bepalen. Sommige jeuk wordt veroorzaakt door luizen.
  • Scheer bij gebruik van topische producten (voor lokale behandeling) de dieren – minstens de rug - en verwijder de meeste korsten vooraleer te behandelen. Zo kan het schurftmiddel beter inwerken wat een gunstig effect heeft op de genezing.
  • Volg strikt de instructies van de fabrikant van het schurftmiddel. Bestaat een behandeling uit twee toedieningen, respecteer dan strikt het interval (7 tot 10 dagen).
  • Behandel alle in-contactdieren, niet enkel de klinisch aangetaste (zie volgende punt).
  • Hou rekening met symptoomloze dragers. Dit zijn dieren die klinisch gezond zijn maar toch schurftmijten in een zogenaamde latente fase dragen. Zie ook dieren met kleine letsels niet over het hoofd.
  • Weeg de dieren in plaats van het gewicht te schatten. Zo kan de dosis van het schurftmiddel correct bepaald worden en wordt onderdosering – en het risico op resistentie tegen het schurftmiddel - voorkomen.
  • Neem bijkomend specifieke managementmaatregelen.
    • Vocht verergert een schurftbesmetting. Hou daarom de omgeving en de dieren zo droog mogelijk. Dit kan door de dieren meerdere keren per jaar te scheren (zo kan de warmte beter weg) en regelmatig in te strooien om de bedding droog te houden. Rantsoeneren van de dieren bij opstallen voorkomt zweten. Optimaliseer de ventilatie en hou rekening met de bezettingsdichtheid.
    • Pas een correct aankoopbeleid toe. Behandel aangekochte dieren en hou ze in quarantaine gedurende twee à drie weken.
    • Zorg voor een uitgebalanceerd dieet met extra aandacht voor de sporenelementen. Zo zijn de dieren in de beste conditie en hebben ze meer weerstand tegen een schurftbesmetting.
  • Blijf de situatie opvolgen. Een eenmalige behandeling (bestaande uit één of twee toedieningen, afhankelijk van het gebruikte product) is niet altijd voldoende. Vooral grotere bedrijven hebben vaak meerdere behandelingen nodig. Het groter aantal dieren op deze bedrijven zorgt voor meer onderling contact en voor meer verplaatsingen tussen verschillende stallen, wat het spreidingsrisico vergroot.
  • Hou rekening met het bestaan van bedrijfsspecifieke mijtenstammen. Hierdoor kan eenzelfde product op verschillende bedrijven een verschillende werking hebben omdat deze mijten een verschillend ziektebeeld veroorzaken en/of gevoeligheid voor de producten hebben.
  • Vermijd herbesmetting. Herinfectie is mogelijk door direct contact met andere dieren en vanuit de omgeving. Optimaliseer de stalhygiëne. Psoroptes ovis-mijten kunnen vrij lang in de omgeving overleven, maar ze verliezen hun besmettelijkheid na een paar weken.

Veepeiler Rund onderzocht in 2011 het voorkomen van schurft op rundveebedrijven. Dit resulteerde in een fiche met een beschrijving van de kenmerken en aanpak van een schurftbesmetting. Deze fiche vindt u op de website van DGZ (www.dgz.be/publicatie/fiche-aanpak-schurft).

Andere parasieten
In dit artikel werden enkele van de belangrijkste parasieten bij runderen besproken. Er bestaan daarnaast nog een hele resem aan andere inwendige en uitwendige parasieten die tot productieverliezen kunnen leiden. Maak daarom de controle op parasieten een vast onderdeel van het bedrijfsmanagement.

*: Het Parasitair Profiel werd ontwikkeld door het Laboratorium voor Parasitologie van de Faculteit Diergeneeskunde UGent in samenwerking met Merial.

Bronnen:

  • Evaluatie van twee intensieve behandelingsschema’s tegen Psoroptes ovis-schurft bij Belgisch witblauwe runderen op negen Vlaamse rundveebedrijven – C. Sarre et al., Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 2015, 84, 311-317.
  • Schurftmijt, de onzichtbare vijand – I. Kolkman, Landbouw&Techniek 7, 16 april 2010.

Contactgegevens
Met uw vragen over parasitaire besmettingen en behandelingen kunt u terecht bij DGZ op tel. 078 05 05 23 of e-mail helpdesk@dgz.be.