Urineweginfecties bij honden worden vaak empirisch behandeld, wat antibioticaresistentie in de hand werkt.
De opkomst van antibioticaresistentie bij bacteriën geïsoleerd uit honden met urineweginfecties is een groot probleem voor de volks- en de diergezondheid. Urineweginfecties door multiresistente bacteriën verhogen de morbiditeit, het falen van behandelingen en de behandelingskosten. Bovendien bevordert direct contact tussen mens en hond de zoönotische overdracht van multiresistente bacteriën, wat een gezondheidsrisico vormt voor kwetsbare populaties, zoals kinderen en immuungecompromitteerde mensen.
Anderzijds wordt ongeveer 14% van de honden tijdens hun leven door een urineweginfectie getroffen. De meest voorkomende bacteriën daarbij zijn onder andere Escherichia coli, Staphylococcus sp., Enterococcus sp..
De belangrijkste bacteriële pathogenen in de urine bij honden zijn vaak resistent tegen de antimicrobiële middelen die gewoonlijk worden gebruikt voor de behandeling van urineweginfecties of die belangrijk zijn voor de humane geneeskunde. Er is bijvoorbeeld een toename gemeld van de geïsoleerde methicilline-resistente Staphylococcus pseudintermedius bij honden met urineweginfecties.
Empirische behandeling van urineweginfecties
In dat opzicht is het aangewezen om bij urineweginfecties bij gezelschapsdieren een bacteriecultuur en antibiogram uit te voeren voor de behandeling wordt gestart. Vaak wordt behandeling met antibiotica echter empirisch gestart om de klinische symptomen te verlichten.
Hoewel ongecompliceerde urineweginfecties bij honden na 3-10 dagen behandeling verdwijnen, zijn recidiverende infecties moeilijker te behandelen met eerstelijnsantibiotica. Zonder urinecultuur en antibiogram kan de behandeling van terugkerende urineweginfecties leiden tot verkeerde antimicrobiële keuzes en de ontwikkeling van multiresistente bacteriën. Bovendien kan de behandeling met breedspectrumantibiotica de selectie voor multiresistente bacteriën vergroten.
Om deze kwestie te bestuderen werd een onderzoek opgezet om dierenartsen van gezelschapsdieren te sensibiliseren voor het belang van het uitvoeren van een bacteriële cultuur en antibiogram voor de start van de de behandeling van urineweginfecties.
Er waren in totaal 803 isolaten beschikbaar in het onderzoek. Van de totale positieve bacteriële isolaten in aërobe cultuur waren er 299 grampositief en 504 gramnegatief.
Aanwezigheid van resistente bacteriën
De meest voorkomende grampositieve isolaten waren Staphylococcus pseudintermedius (n = 144, 17,93%), Enterococcus faecalis (n = 76, 9,46%), Streptococcus canis (n = 49, 6,10%) en Enterococcus faecium (n = 30, 3,74% ). De meest voorkomende gramnegatieve isolaten waren Escherichia coli (n = 366, 45,58%), Proteus mirabilis (n = 89, 11,08%), Klebsiella pneumoniae (n = 25, 3,11%) en Pseudomonas aeruginosa (n = 24, 2,99% ).
Bij het onderzoeken van antimicrobiële resistentie was de prevalentie onder de belangrijkste grampositieve bacteriën van eerstelijns antimicrobiële opties, zoals amoxicilline/clavulaanzuur en trimethoprim-sulfam, toegenomen bij isolaten van Staphylococcus pseudintermedius-isolaten, wat suggereert dat het gebruik van antimicrobiële middelen een impact kunnen hebben op de ontwikkeling van resistentie tegen deze antimicrobiële stoffen.
Anderzijds was een groot deel van Staphylococcus pseudintermedius- en Klebsiella pneumoniae-isolaten resistent tegen fluorochinolonen en cefalosporines van de derde generatie. Van de gramnegatieve bacteriën vertoonden isolaten van Escherichia coli een matige tot lage prevalentie van resistentie tegen alle geteste antimicrobiële stoffen.
"Omdat honden reservoirs kunnen worden van multiresistente bacteriën die op mensen kunnen worden overgedragen, moeten dierenartsen de eigenaars informeren over het potentiële risico van zoönotische overdracht van deze pathogenen", stellen de auteurs.
"De resultaten van deze studie kunnen dierenartsen helpen bij hun antimicrobiële keuzes bij de behandeling van urineweginfecties. Ze benadrukken het belang van het verzamelen van urinemonsters en het uitvoeren van een bacteriecultuur en antibiogram alvorens een behandeling wordt gestart, om zo de ontwikkeling van multiresistente bacteriën te voorkomen", besluiten de auteurs.