In multivariate analyses, rekening houdend met geslacht, castratiestatus, leeftijd, gewicht, ras en aantal vaccinaties, werden significante verschillen waargenomen tussen subgroepen binnen elke variabele. Het risico op het ontwikkelen van een bijwerking was hoger bij gesteriliseerde teven dan bij intacte reuen.
De kansen waren hoger voor teven dan voor reuen met dezelfde neutrale status en hoger voor gesteriliseerde honden dan voor seksueel intacte honden van hetzelfde geslacht.
Wat leeftijd betreft was de aangepaste kans op AE's iets hoger voor honden van > 9 maanden tot 1,5 jaar dan voor honden van ≤ 9 maanden (referentiegroep). De risico's op AE's waren significant lager voor honden ouder dan 2,5 jaar dan voor jongere honden. Bovendien hadden honden met een gewicht van ≤ 5 kg bijna twee keer zoveel kans om een neveneffect te ontwikkelen dan honden met een gewicht van > 45 kg.
Tot slot was het ras de variabele met het grootste verschil in AE-percentages tussen subgroepen, met de hoogste percentages waargenomen voor Franse bulldogs en teckels. Ook het verhogen van het aantal vaccins dat tijdens één bezoek werd toegediend, verhoogde het aantal bijwerkingen, met een toename van ongeveer 25% in het risico op het ontwikkelen van een bijwerking met elk extra toegevoegd vaccin.
Gezien het feit dat een afname in lichaamsgewicht ook werd geassocieerd met een algehele toename in het aantal bijwerkingen, ondersteunen deze twee resultaten volgens de auteurs een mogelijke relatie tussen het optreden van bijwerkingen en de hoeveelheid toegediend vaccinantigeen in verhouding tot het lichaamsgewicht, "hoewel deze relatie minimaal leek te zijn bij honden die meer dan 15 kg wogen".
Bewustwording van het risico op bijwerkingen bij kleine honden "kan leiden tot een beperking van het aantal vaccins dat wordt toegediend, tenminste bij bepaalde rassen". Dit zou te wijten kunnen zijn aan de toename van het aantal bezoeken dat nodig is om vaccinatieprotocollen te voltooien.
De auteurs specificeren echter dat "het volume van het vaccin dat aan kleine honden wordt toegediend niet moet worden verminderd (bijvoorbeeld door de helft van de door de fabrikant aanbevolen dosis toe te dienen), aangezien hiernaar geen enkel effectiviteitsonderzoek is uitgevoerd met betrekking tot bescherming tegen ziekten".
Rekening houdend met deze resultaten zeggen dat auteurs dat "informatie over risicofactoren kan worden gebruikt om vaccinatieprotocollen en communicatie met de klant bij te werken", en ze voegen eraan toe dat "verschillen tussen rassen erop kunnen wijzen dat genetica de belangrijkste risicofactor is voor bijwerkingen van vaccins, na het vaccintype".