Op een maandag, begin april 2014, neemt een praktijkdierenarts contact op met Veepeiler Rund. Onder zijn cliënteel is er een melkveebedrijf met ernstige problemen bij de vaarzen en droogstaande koeien. Op één weekend tijd zijn er tien dieren acuut gestorven nadat ze eerst moeilijk en daarna helemaal niet meer recht konden. De dierenarts vraagt om dringend advies omdat er nog meer dieren een stijve gang vertonen en uiteindelijk plat op de grond blijven liggen, en vooral ook omwille van de hoge mortaliteit.
Enkele dagen later, bij het bedrijfsbezoek van Veepeiler, blijken nog meer dieren gestorven te zijn. Verschillende koeien vertonen een verlamming van de achterhand. Bij de nog levende, neerliggende dieren wordt een klinisch onderzoek uitgevoerd waarbij opvalt dat de pupillen sterk verwijd zijn. Koorts wordt niet vastgesteld. Dieren die recent aangetast zijn, blijken verder fris in de kop (zie foto 1). Langer aangetaste koeien liggen met de kop naast de borstkas en vertonen een duidelijke buikademhaling. De staart ligt slap achter het lichaam en de onderkaak zit te los. Ook kan de tong gemakkelijker dan normaal naar buiten getrokken worden.
In de differentiaaldiagnose worden alle aandoeningen die verlamming met sterfte kunnen veroorzaken, onder de loep genomen. Op basis van de symptomen en het feit dat er meerdere dieren aangetast zijn, denkt men onmiddellijk aan botulisme als oorzaak van het bedrijfsprobleem. Om de diagnose te bevestigen, besluit men twee recent gestorven dieren te laten ophalen door DGZ voor een uitgebreide autopsie. Ondertussen licht de bedrijfsdierenarts de PCE van de provincie in wegens het mogelijke gevaar voor de voedselketen. Niet voor niets is botulisme een meldingsplichtige ziekte.
Oorzaak
Om na te gaan wat de bron van infectie geweest zou zijn, overloopt de dierenarts van Veepeiler de botulisme risicochecklist samen met de veehouder en zijn bedrijfsdierenarts. Daarnaast neemt hij een staal van de gevoederde graskuil mee voor verder onderzoek. Dit was – naast een eiwitkern – het enige wat de dieren konden eten. Omdat de graskuil in balen wordt bewaard, wordt ook een staal van een andere baal (die niet gevoederd is aan de aangetaste koeien) voor analyse meegenomen.
Tijdens de lijkschouwing bij DGZ neemt men op het zicht geen specifieke afwijkingen waar. Ook via weefselonderzoek of andere labo-analyses is het niet mogelijk om een diagnose te stellen. Vanwege de verdenking van botulisme, stuurt DGZ stalen van lever, mest en pensinhoud van de twee getroffen dieren naar het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) voor verder onderzoek. Enkele dagen later wordt het vermoeden bevestigd: via analyse blijkt dat de twee koeien besmet zijn met botulismetoxine type D, de gifstof die de symptomen veroorzaakt.
Nog wat later zijn ook de resultaten van de voederanalyses gekend. Het staal uit het pak graskuil dat nog niet vervoederd was, is negatief voor de aanwezigheid van botulismetoxines en botulismekiemen. Het staal uit het andere pak dat wel vervoederd was, blijkt echter besmet met Clostridium botulinum-kiemen waarvan bovendien wordt aangetoond dat ze het vermogen hebben om toxine type D te produceren. Hoewel dit resultaat niet als conclusief beschouwd kan worden, is het aantonen van de bacteriën wel richtinggevend, temeer ze in dit geval in staat blijken te zijn om het betreffende toxine D te produceren.
In parallel heeft het FAVV de maatregelen in het kader van de strijd tegen botulisme opgelegd aan het bedrijf. Deze maatregelen zijn – zoals vastgelegd bij wet – van toepassing tot 17 dagen na het vaststellen van de klinische symptomen bij het laatst ziek geworden dier. De belangrijkste maatregelen in dit verband zijn het verbod op verplaatsen en slachten van runderen en het verbod op de verkoop van melk en zuivelproducten. Op de website van het FAVV is hierover meer informatie te vinden.
Dankzij de uitgevoerde analyses kon men met zekerheid besluiten dat het in dit geval om een ernstige botulisme-uitbraak ging, die met meer dan 25 dode koeien een loodzware tol geëist heeft. Via de anamnese en gerichte analyse van voederstalen, is er een vermoedelijke bron aangetoond. Hoe de graskuil effectief besmet is (via contact met toxines uit vleeskippenkadavers – op het getroffen bedrijf is er namelijk ook een vleeskippenstal – of via een kadaver dat in de graskuilbalen is ingesloten geraakt bij het inkuilen) kon tot op heden niet achterhaald worden.
Hoe ontstaat botulisme?
Botulisme wordt veroorzaakt door de toxines geproduceerd door C. botulinum. Deze bacteriën omvatten een groep van verschillende stammen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze een gifstof (toxine) produceren die spieren verlamt. In een warm, vochtig, eiwitrijk en zuurstofarm milieu en bij een hoge zuurtegraad (pH > 4,5) vermeerderen de kiemen zich massaal met productie van toxines. Deze toxines (A-G) veroorzaken verlamming. Bij rundvee zijn vooral types B, C en D belangrijk. Types C en D worden in verband gebracht met kadavers van respectievelijk watervogels en pluimvee. Voeder en water kunnen besmet zijn met de kiem of het toxine doordat er zich kadavers van kleine of grotere zoogdieren of vogels in bevonden. Ook vochten uit kadavers zouden besmettelijk kunnen zijn, net als bodemstrooisel uit pluimveestallen waarin nog kadaverresten aanwezig waren. In geval van type B wordt een besmetting vooral gelinkt aan slecht bewaard ruwvoeder (hoge pH, vochtig) en draf.
De periode tussen besmetting en symptomen is afhankelijk van de hoeveelheid toxine die opgenomen wordt. Bij runderen varieert deze tussen 18 uur en 17 dagen. De klinische symptomen bij botulisme type B zijn aanvankelijk gerelateerd aan spijsverteringsstoornissen (indigestie en/of diarree, speekselen). Later kunnen verlammingsverschijnselen optreden, hoewel niet noodzakelijk. Bij botulisme van type C en D is de verlamming wel steeds het belangrijkste symptoom. In het begin vertonen aangetaste dieren spiertrillingen en een verhoogde neiging om te gaan liggen. Daarnaast stappen ze stijver met de achterbenen wat wijder uit elkaar en hebben ze het moeilijk bij het opstaan. De verlamming begint aan de achterhand (slappe staart) en breidt zich verder uit naar voren toe. De verlamming van de kauwspieren leidt tot verminderde voedselopname met soms ophoping van voederproppen in de mondholte en speekselen. Bij erge gevallen is er een verminderde tongtonus waardoor de tong zelfs uit de muil kan hangen. Sterfte treedt meestal op door verlamming van de hart- en ademhalingsspieren tussen enkele uren en tien dagen na het begin van de symptomen.
Hoe weet je met zekerheid dat de dieren aangetast zijn door botulisme?
De diagnose kan vermoed worden op basis van de symptomen, maar omdat de ziektetekens vaag kunnen zijn, is labo-onderzoek aangewezen. De lever vormt het beste staal. Mogelijke andere stalen zijn pensinhoud en mest. De ideale stalen zijn afkomstig van de eerste acuut gestorven dieren omwille van de hoge dosisopname. Vaak moeten er verschillende stalen onderzocht worden vooraleer er één positief is. Het toxine is immers regelmatig niet meer aan te tonen omdat het na de dood geresorbeerd is of verwerkt door andere bacteriën. Een negatief resultaat laat dus niet toe botulisme uit te sluiten.
De prognose van dieren die besmet zijn en symptomen vertonen, is zeer gereserveerd tot slecht. Het percentage dieren dat herstelt is vaak heel gering (kleiner dan 10%). Indien men toch wil behandelen, is het van belang dat de besmettingsbron wordt verwijderd. Het toedienen van antiserum (dat gebaseerd moet zijn op het vooraf typeren van het toxine) is in theorie mogelijk maar dit serum is in België niet beschikbaar, waardoor enkel een ondersteunende behandeling mogelijk is.
Hoe kun je botulisme voorkomen?
Wil je botulisme vermijden, dan moet je verhinderen dat er toxines aanwezig zijn in de diervoeding. Hierbij is het belangrijk te voorkomen dat er kadavers in grasland of in kuilvoeders terechtkomen. Opgemerkte kadavers dienen bij het oogsten onmiddellijk verwijderd te worden. Bij het maaien zelf kunnen ‘wildredders’ het wild wegjagen zodat ze niet in het maaisel terechtkomen. Bovendien moet de kuil van goede kwaliteit zijn. Ook moet voorkomen worden dat grasland voor runderen bemest wordt met mest afkomstig van pluimvee.
Daarnaast vormen stilstaande poelen waar runderen uit kunnen drinken of overstroomde weides een risico voor besmetting.
Heb je een besmette weide? Laat die dan gedurende een jaar niet begrazen. Tijdens die periode is het aan te raden de weide te maaien en het hooi te vernietigen.
Een andere preventieve maatregel – naast het vermijden van toxines in het voeder – is vaccinatie tegen botulisme. Het vaccin is effectief, maar heeft pas maximaal effect twee weken na de tweede vaccinatie. Let wel, het werkt niet therapeutisch.
Extra voorzorgen op gemengde rundvee- en pluimveebedrijven
Aangezien er een duidelijk verband is aangetoond tussen botulisme en de aanwezigheid van pluimvee op een rundveebedrijf of op naburige bedrijven, kan het zeker op gemengde rundvee- en pluimveebedrijven aangewezen zijn om jaarlijks te vaccineren om zo de mogelijke schade (financieel maar ook emotioneel) als gevolg van een intoxicatie te minimaliseren. Een andere noodzakelijke preventieve maatregel voor gemengde bedrijven is het opslaan van pluimveemest in afgesloten containers (weg van vogels, roofdieren, honden en katten) en dit liefst zo ver mogelijk verwijderd van het rundvee. Ook het gebruik van gescheiden machineparken voor pluimvee en runderen is aan te raden. Om de infectiedruk in de kippenstal te beperken, kan tijdens leegstand ontsmet worden met formaline 10%.
Auteur: Hans Van Loo, Veepeilerdierenarts, DGZ